Zowel de landbouw- als de bouwsector moet de aankomende decennia fors verduurzamen en op zoek naar nieuwe oplossingen en verdienmodellen. Een win-win situatie voor beide sectoren is wellicht te vinden in de teelt van biobased bouwmaterialen. In een notendop: boeren kunnen gewassen verbouwen die uitstekend geschikt zijn als isolatie- en plaatmateriaal, zoals olifantsgras en vezelhennep. Nieuw verdienmodel voor de boer, duurzamer bouwmateriaal voor de bouwer.
Deze vezelrijke gewassen kan je, als ze geoogst en ‘verhakseld’ zijn, bijvoorbeeld direct toepassen als isolatiemateriaal in spouwmuren of houtskeletbouw. Of je kan er wolachtige dekens of platen van maken, die ook dienst doen als isolatiemateriaal. Voor de bouwsector zijn deze gewassen daarmee een aantrekkelijk alternatief voor traditionele isolatiematerialen, zoals het energie-intensieve steenwol en op fossiele energie gebaseerde pur. Bij de productie en plaatsing van met name steenwol wordt ook veel stikstof uitgestoten. Biobased gewassen slaan juist CO2 op.
De keten tussen boer en bouwer staat nog in de kinderschoenen, maar het kabinet trok in november vorig jaar wel 200 miljoen euro uit voor nieuwe initiatieven, onder de noemer Nationale Aanpak Biobased Bouwen. De ambitie: in 2030 moet 30 procent van nieuwbouwwoningen voor minimaal 30 procent uit biobased materialen bestaan. Hetzelfde percentage geldt als doelstelling voor isolatiemaatregelen in bestaande huizen. Met andere woorden: de keten tussen boer en bouwer zullen we waarschijnlijk steeds vaker terugzien. In dit artikel laten we zien hoe die eruit ziet.
1. De boer
De reeën maken zich uit de voeten als boer Ric van Zee op zijn immense land in Heukelum richting het olifantsgras loopt. Biodiversiteit bevorderen is zijn missie: hij koestert de hazen, fazanten, roofvogels en insecten die op zijn land te gast zijn. Daarom begon hij een paar jaar geleden ook met het verbouwen van miscanthus, oftewel olifantsgras. “De beesten houden ervan, het geeft beschutting. Als een haas moet werpen, doet-ie dat liever in de ruigte dan in het open veld, dat snap ik wel.” Om kennis op te doen, reed hij naar Schiphol, waar olifantsgras is ingezaaid om de ganzen weg te houden.
Toen hij een advertentie van de Bouwboeren zag, die boeren zochten om gewassen te telen voor de bouw, was Van Zee meteen geïnteresseerd. “Ik hou van niet roeptoeteren, maar van doen. De bouwsector zit op slot vanwege stikstof en we hebben te maken met een klimaatcrisis. Dit soort gewassen kan een uitweg bieden en ik vind het leuk om ermee te experimenteren. Hoe zaai je ze het beste in? Het begin is het lastigst, en de eerste twee jaar heb je geen rendement. Maar daarna heb je er zeker vijftien jaar productie van, terwijl je er weinig aan hoeft te doen.”
Van Zee verbouwt ook vezelhennep. Dat kan hij nu niet laten zien, want die is geoogst, maar er staat nog wel een perceel met olifantsgras. Het heeft iets weg van riet, snelgroeiend tot een meter of drie/vier hoog en met een taaie vezel. “Probeer de vezel maar eens doormidden te breken, dat is heel lastig. Tegelijkertijd is het heel licht. Je kan olifantsgras door die eigenschappen heel goed voor isolatie gebruiken. Bijkomend voordeel: het slaat ook nog eens veel meer CO2 op dan een boom.”
Van Zee is hobbyboer en pionier als het gaat om gewassen voor de bouw. “Je zou dit best op kunnen schalen, maar dan moet je de boeren meekrijgen. Er wordt nu al subsidie gegeven voor vergroening, akkerrandenbeheer en dergelijke. Dat zou je uit kunnen bouwen naar de teelt van gewassen voor de bouwsector.” Ook een door de overheid gegarandeerde prijs voor de oogst zou helpen, denkt hij.
“Maar je moet het spul wel lokaal verwerken en gebruiken. Korte ketens, dat is het meest rendabel. Als je er eerst van Heukelum mee naar Groningen moet, dan schiet het niet op.”
2. De verwerker
Op het erf van Patrick Willemse in Schalkwijk ligt het in balen opgestapeld: miscanthus (olifantsgras), vezelhennep en sorghum. Elk materiaal heeft zijn specifieke kwaliteiten en eigenaardigheden, vertelt Willemse. En sommigen kunnen het beste in combinatie worden gebruikt. De miscanthus is het simpelst, zegt hij. Die komt al gehakseld van het land en kan vervolgens vrij gemakkelijk in een spouwmuur of andere holle ruimte worden geblazen. Van vezelhennep kan je het beste een isolatiedeken of -plaat maken.
In de werkplaats van Willemse worden de gewassen straks verder verwerkt. Nu zijn daar nog schilders aan het werk: zij zetten de eerste exemplaren van zijn zelfgebouwde machines in de verf. Willemse noemt de machines ook wel ‘modules’, omdat ze aan elkaar geschakeld kunnen worden. De eerste module is binnenkort al operationeel en zal de eerste bewerking en scheiding van de gewassen uitvoeren. Uit de tweede machine rolt straks een halffabricaat, waar andere partijen (ook een schakel in deze keten) isolerende dekens of plaatmateriaal van kunnen maken.
Het draait bij de ‘Biobased Factory’ van Willemse om het uiteenrafelen van de vezelhennep, olifantsgras, zonnekroon en sorghum die hij binnen krijgt. “Je moet de ruwe oogst eerst scheiden in drie fracties: vezels, houtachtige delen en groene microvezels. Daarna ga je die fracties verder verwerken, voor toepassing in de bouw. Maar bijvoorbeeld ook voor de chemische industrie en de logistiek. Hoe meer je uit de gewassen haalt, hoe beter het verdienmodel voor de boer wordt.”
Voor elke bewerkingsstap bedachten Willemse en compagnons een aparte module. “De verwerkingscapaciteit van zo’n minifabriekje moet groot genoeg zijn zodat het proces economisch ‘uit’ kan”, aldus Willemse. “Tegelijkertijd moet de module mobiel zijn, zodat het dichtbij de boer kan draaien. Dat is zeker voor de eerste verwerkingsstap heel belangrijk.” De productie van biobased bouwmaterialen kan namelijk alleen opgeschaald worden als de gewassen ter plekke hun eerste verwerking krijgen, zo luidt de analyse van de mensen achter de Biobased Factory. Met de hennep- of miscanthusoogst vanuit het hele land naar het Groningse Oude Pekela rijden, waar momenteel de enige twee verwerkingsfabrieken staan, is onrendabel. De minifabriekjes van Willemse moeten dat probleem oplossen.
Op het erf in Schalkwijk staat al een proefopstelling van de verschillende, geschakelde modules, in een zeecontainer. Dat prototype werd oktober vorig jaar op een truck naar Geldermalsen vervoerd en getoond aan koning Willem-Alexander, die er een voedselbos bezocht. “Hij had zijn huiswerk gedaan, dat merkte je aan de vragen. Zoiets helpt om deuren geopend te krijgen bij lokale en regionale ambtenaren.”
3. De bouwers
Het begon allemaal tijdens de coronapandemie voor architect Wout de Wit en zijn broer Luc. Ze merkten dat bouwmaterialen moeilijk te verkrijgen waren. Luc: “We werden geconfronteerd met onze afhankelijkheid van het buitenland. Daarom dachten we: kunnen we bouwmaterialen niet uit de eigen regio halen? Ik fietste in die tijd in de polder van Culemborg naar Schalkwijk en dacht: als we hier nou gewassen voor de bouw planten, hoe mooi zou dat zijn?”
Intussen zijn ze enthousiaste pleitbezorgers geworden van biobased bouwmaterialen. Luc: “Ze hebben zoveel voordelen. Ze halen natuurlijk CO2 uit de lucht en slaan die op, maar omdat ze heel diep wortelen zijn ze ook goed voor de bodemstructuur. En ze hebben geen kunstmest of bestrijdingsmiddelen nodig (omdat onkruid niet goed gedijt in de schaduw van het dichtbeboste vezelhennep of olifantsgras, red.).”
Voor de CO2- en stikstofintensieve bouw zijn de minder milieu-belastende materialen ook een zegen. “Het is een eigenlijk een no-brainer om ze te gebruiken”, zegt Wout. Maar dat betekent (nog) niet dat de biobased isolatiematerialen massaal en door heel Nederland worden toegepast. De keten staat nog in de kinderschoenen en vorig jaar was pas het eerste oogstjaar van de zes bouwboeren die in totaal 25 hectare hadden ingezaaid. Dat was een ‘uitdagende vuurproef’, aldus de broers: eerst te droog, daarna te nat.
Voor echte opschaling zijn er nog twee serieuze hobbels te nemen. Ten eerste: het verdienmodel voor de boeren. “Wij zeggen weleens tegen elkaar: waarom zou je die boeren bij natuurgebieden voor veel geld uitkopen?”, zegt Wout. “Laat ze met subsidie overschakelen op gewassen voor de bouw. Dat is veel beter.” Ten tweede hebben biobased bouwmaterialen certificering nodig: een zogenaamd ‘attest’ dat ze veilig in de bouw kunnen worden gebruikt. Wout: “Er is veel belangstelling van aannemers om met onze materialen te gaan werken, maar ze zeggen allemaal: ik heb een attest nodig.” De Nederlandse bureaucratische molens draaien wat dat betreft te langzaam, vinden de broers. Ze werken daarom aan eigen kwaliteitsdocumenten, die garanderen dat de materialen aan de normen voor onder andere brandveiligheid, warmte-isolatie en geluid voldoen.
Daarnaast werken de broers natuurlijk hard aan de toepassing van biobased bouwmaterialen, onder de noemer Biobased Housing Solutions. Wout laat de artist’s impressions zien van fraaie prefabwoningen en tiny houses: 75 procent energiezuiniger dan traditionele nieuwbouw en uiteraard volledig biobased. “De aannemer hoeft het alleen maar volgens de handleiding in elkaar te zetten, als een IKEA-pakket”, aldus Wout. “Omdat we biobased materialen gebruiken, is de hele constructie licht en makkelijk te transporteren.” De gemeentes Utrecht, Houten en Nieuwegein hebben al belangstelling getoond, maar de broers zien ook buiten de steden ruime toepassingsmogelijkheden. “Het is niet zomaar een nieuwbouwwoning. Aan de buitenzijde hebben ze bijvoorbeeld een grote bijenwand, niet zo’n minidingetje. Deze woningen kunnen helemaal opgaan in het landschap.”
Bedankt voor je reactie!
Bevestig je reactie door op de link in je e-mail te klikken.